Vermogensrendementsheffing pakt verkeerd uit, maar is met een eenvoudige oplossing te repareren

De Belastingdienst zit volop in de ellende bij de uitvoering van de compensatieregeling van de Toeslagenaffaire. Vervolgens blijkt de dienst met fraude opsporingsmethoden dicht aan te schurken tegen racisme en krijgt er nu nog een tik overheen van de Hoge Raad voor de uitvoering van de vermogensrendementsheffing.

Het probleem van de vermogensrendementsheffing (VRH) speelt al vele jaren. Vanaf 2013 zijn er al rechtszaken aangespannen. Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank van Noord-Holland nog geoordeeld dat de wijze van belasting heffen niet in strijd is met Europese regelgeving. De wetgever heeft volgens de Rechtbank de grenzen van wat Europees mag bereikt, maar heeft die grens niet overschreden. In december 2021 doet het hoogste Rechtscollege, de Hoge Raad, een vernietigende uitspraak: Het ingevoerde nieuwe stelsel (vanaf 2017, MV) perkt de door het EVRM (Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens) gegarandeerde recht om vrij te beschikken over eigendom in, doordat het een verhoudingsgewijs zware financiële last verbindt aan de keuze om niet over te gaan tot het risicovol beleggen van vermogen. Ook is het discriminerend doordat degenen die pech hebben gehad met hun risicovolle beleggingen relatief zwaar worden belast. Naar het oordeel van de Hoge Raad is er niet een redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen met het forfaitaire stelsel (uitvoerbaarheid, realiteit en opbrengst) en de ongelijkheid die met het stelsel wordt veroorzaakt. 

 

 Ontstaan VRH

In 2001 hebben de toenmalige staatssecretaris voor Belastingen, Willem Vermeend, en de minister van Financiën, Gerrit Zalm, een nieuw belastingsysteem ingevoerd.

Een onderdeel daarvan was de VRH. In die tijd werden er grote winsten behaald met beleggingen. Het idee was om de winsten op vermogens te belasten. Het beste is dan om een belasting in te voeren op basis van werkelijk behaalde rendementen. Voor spaartegoeden was dat niet moeilijk, maar voor winsten op aandelen en beleggingen in bijvoorbeeld vastgoed was dat veel moeilijker. Om een grote administratieve last te voorkomen en om de complexheid van het achterhalen van precieze rendementen op vermogens te omzeilen, is gekozen voor een vast tarief over een fictief rendement. Dividendbelasting over een rendement op alle vermogens van 4%. In die tijd van was die 4% rendement niet zo’n probleem. Misschien al wel voor spaarders, omdat die de 4% vaak niet haalden, maar voor beleggingen geen probleem. Gemiddeld lagen de rendementen tussen 6% en 10%.

 

Omslag in 2017

Na de financiële crisis van 2008 kelderden de rendementen op aandelen, obligaties en vastgoed. De VRH werd steeds problematischer. Een hele eenvoudige oplossing was om het percentage van 4% te verlagen. Misschien wel tot 1%. Oud-staatssecretaris Willem Vermeend was daar voorstander van. Dan had de rechter waarschijnlijk een andere weging gemaakt tussen uitvoerbaarheid, realiteit en opbrengst enerzijds en ongelijkheid die door het stelsel wordt veroorzaakt anderzijds. In 2013 begonnen er rechtszaken en in 2015 heeft staatssecretaris Eric Wiebes de wet aangepast. Volledig overstappen op het belasten van een werkelijk rendement bleek nog steeds te complex. Wiebes bedacht een systeem met een oplopende heffing. Voor het belastingjaar 2021 ziet de heffing er als volgt uit:

De gedachte is dat naarmate het vermogen hoger is gemiddeld genomen ook een hoger rendement behaald kan worden, omdat relatief meer belegd wordt in vermogenstitels met een (langjarig) hoger rendement zoals aandelen en onroerend goed.

 

Aanpassing heeft niet geholpen, integendeel

De Hoge Raad geeft de 68.000 bezwaarmakers gelijk en heeft de Belastingdienst opgezadeld met een nieuw groot probleem. Hoe moet er gecompenseerd worden? En wie binnen de Belastingdienst gaat dit regelen? Gaat de Belastingdienst nog een beetje verder door z’n hoeven zakken? De aanpassingen in de wet door Eric Wiebes waren bedoeld om de maatschappelijke onvrede tegemoet te komen. Voor veel spaarders is de belasting op die fictieve inkomsten door rendement veel groter dan het rendement zelf. Voor de kleine spaarders wordt niet meer uitgegaan van de oorspronkelijke 4%, maar van bijna 2%. Maar boven de 50.000 spaargeld en beleggingen word je aangeslagen op basis van een rendement van 4,5%. Als in 2013 het onredelijke percentage van 4% voor het fictieve rendement was teruggebracht tot 2% of 1%, dan hadden we waarschijnlijk nu geen grote problemen gehad. In het debat in de Tweede Kamer op 2 februari 2021 over de uitspraak van de Hoge Raad en vermogensbelasting deed de oppositie een overzichtelijke voorstel om een begin te maken met een vermogensbelasting. Niet het rendement op het vermogen wordt belast, maar het vermogen zelf. 1% over een vermogen onder 100.000 euro, oplopend naar 5% voor meer dan 1 miljoen. Deze aanpak kan de compensatie worden van de strop van de compensatieregeling door de uitspraak van de Hoge Raad. Beginnen met een progressieve vermogensbelasting is niet raar als je bedenkt dat Nederland de grootste vermogensongelijkheid van de wereld heeft. Ik hoop dat huidig staatsecretaris, Marnix van Rij, de handschoen oppakt. 

Michiel Verbeek, 3 februari 2022

 

 

© 2020 Michelverbeek.nl - webdesign door Landstra & de Groot webdesign